– Update: 9 juni 2016 –
Al in de eerste seconden hoor je dat dit wel eens een meesterwerk zou kunnen zijn. Eindelijk weer eens een album van het kaliber “maar eentje per jaar”. Verrassend genoeg van de 74-jarige liedjesmaker Paul Simon. Dit is een review over de eerste seconden van zijn nieuwe album Stranger to stranger. Daar hoor je het namelijk al. Dit is zijn beste album. Ever.
Paul Simon, van Bridge over troubled water, van Sound of Silence, You can call me Al. 50 Ways to leave your lover. Nooit gerealiseerd dat dat allemaal zo geniaal was. Mid jaren 80 opeens zichzelf opnieuw uitgevonden, omdat hij als eerste wegliep met Afrikaanse ritmes en zo. Was toen allemaal heel nieuw en hip, maar je dacht ook dat het een beetje een producers-dingetje was. Een verdacht marketing-truukje.
Nu zie ik pas wat een grootheid die hele Paul Simon eigenlijk is. Zijn kwaliteit als tekstschrijver en zanger was blijkbaar voor iedereen al duidelijk. Maar tekst en zang vind ik persoonlijk nogal overrated in de popmuziek – enkele uitzonderingen daargelaten, zoals de teksten van Randy Newman, Zappa of Tom Waits. Op Stranger to Stranger zijn die teksten meteen heel overtuigend, zelfs voor mij. Alles zit erin: humor (dat zie je niet vaak), bruisende en speelse creativiteit, aangename gekte, subtiele scherpte, maar vooral verhalende cohesie. Personages uit het ene lied komen weer terug in een ander. Dat soort dingen. Dat is toch heerlijk.
Ook zijn stem is mooier dan ooit: hij klinkt hier en daar een beetje als Sting (die hebben samen getourd, ook al zo leuk dat hij daar blijkbaar iets van meepikt – en je kan zeggen wat je wil over Sting, maar die kan wel zingen en spelen). Soms klinkt hij zelfs als Elvis. Maar vaak klinkt-ie als een betere uitvoering van zichzelf. Met nieuwe buiginkjes omhoog bijvoorbeeld. Dat vertelt-ie dan trots in interviews, maar het werkt inderdaad. Met in elk nummer – of zelfs elk blokje van een nummer – een passend nieuw stemgeluid. Dat heb ik nog nooit zo zorgvuldig in een album gehoord. Album ja, ook al zoiets: in deze tijd eindelijk weer eens een sluitend album, met een perfecte spanningsboog. Wie kan dat nog tegenwoordig. Ook door die intrigerende instrumentale stukken tussendoor. Het album voor de vijfde keer opzetten en weer verrast zijn: tjee, is het nu alweer afgelopen?
En dan de muzikale kant. Ook als gitarist is hij nu opeens briljant, zie die instrumentale stukken. Zijn producersmaatje en ouwe rot Roy Halee (alweer in de 80) was eigenlijk al gepensioneerd, maar doet hier (vooruit dan maar) toch weer even mee. Paul’s zoon Adrian – die zelf componist is – mocht voor zijn pa een nieuwe Italiaanse topproducer uitzoeken: Clap! Clap!. Die levert het moderne dance-geluid en Flamenco-achtige percussie. Je hoort een uitbundigheid aan rare maar rake samples en instrumenten, vaak van de artistieke mad-hatter Harry Partch, die zijn eigen microtonale instrumenten maakte – 32 tonen in een octaaf. Van die dingen.
Terug naar de eerste seconden
Je hoort een akoestische gitaar een wolf nadoen, niet met een slide of zo, nee, met het stemmechaniek. Je weet dat het muzikaal gaat worden. Vernieuwend en experimenteel. Creatief en bruisend. Dit wordt een album lang genieten van allerlei lagen, van de instrumentatie, de muzikale arrangementen, van het topgeluid. Je gaat verrassingen krijgen. Er gaan vernieuwende dance-geluiden en beats komen, maar het gaat allemaal heel transparant en akoestisch blijven. Er gaan verhalen worden verteld. Dit wordt artistiek topnivo.
Bij zo’n meesterwerk gaat alles kloppen. Zorgvuldig, muzikaal en speels tot in de kleinste details. Zoals je eigenlijk al aan die schitterende cover kan zien. Of in die eerste paar seconden dus al kan horen.